Pas geleden stond er een interessant artikel in NRC Handelsblad over ‘plantenblindheid‘, het menselijk onvermogen om oog en waardering te hebben voor vegetatie:
De contrasten van het plantenrijk worden wel waargenomen, maar de unieke biologische kenmerken, de schoonheid en het belang van planten worden stelselmatig over het hoofd gezien.
Botanisch filosoof Norbert Peeters verklaart dit vanuit een hiërarchie in waarneming, die gedurende de evolutie belangrijk was om te overleven. Als mensen zijn we ingesteld op andere mensen en op dieren:
We kunnen heel goed gezichten lezen, wat erg begrijpelijk is voor een sociale soort. Onze zintuiglijkheid is, door de vroegere jacht en mogelijk gevaar, ook beter aangepast op dieren. Zij hebben een gezicht en bewegen op een voor ons waarneembare snelheid.
Dat klinkt aannemelijk. Want tja, planten hebben geen gezicht en bewegen wel maar heel langzaam, en dus staan ze onderin die hiërarchie. Tegelijkertijd hebben we wél een speciale gevoeligheid voor groen, die óók evolutionair bepaald is. Want zoals ik schreef in mijn blog Gi-ga-groen: van groen kunnen we meer tinten onderscheiden dan van iedere andere kleur. De mens leefde vroeger immers niet alleen van de jacht maar ook van het verzamelen van eetbare plantendelen. In dat opzicht is de hedendaagse plantenblindheid niet alleen zorgwekkend (want tekenend voor hoezeer we vervreemd zijn van de natuur) maar ook tamelijk verbazingwekkend.
Een andere verklaring voor plantenblindheid is de bescheidenheid van de kleur groen zelf. In het NRC-artikel vertelt Peeters hoe de 0ntwerpers van attractieparken van Disney gebruik maken van dit feit in de vorm van Go Away Green. Dat is een grauwgrijzig groen (de precieze tint varieert) dat speciaal ontwikkeld is om minder fraaie maar noodzakelijke objecten die de Disney-illusie verstoren, zoals lantaarnpalen, hekken en electriciteitskastjes, te ‘verbergen in het volle zicht‘. In de kakafonie van kleuren in zo‘n park heeft Ga-Weg-Groen hetzelfde effect als legergroen in de natuur: je blik blijft er niet aan hangen maar wordt naar andere, meer opvallende dingen getrokken. Je ziet het wel maar alleen als je je er speciaal op instelt, en dat doen nu eenmaal bijna niemand.
Ook verschillende collega‘s van de Vlinderhof hadden het NRC-artikel over plantenblindheid gelezen. ‘Nou moe,‘ zei een van hen ‘doen wij hier zo ons best om er wat moois van te maken, zien de mensen het niet eens!‘ Natuurlijk was dat een grapje want de eigenschappen van de Vlinderhofplanten, de combinaties ertussen en de mindset waarmee mensen de tuin bezoeken, zorgen ervoor dat zij juist béter gaan kijken. Look At Me Green in plaats van Go Away Green.
De plantaardige tegenhanger van Go Away Green moet wel klimop zijn. Natuurlijk zijn er allerlei klimplanten waarmee je platte vlakken als muren en schuttingen aan het oog kunt onttrekken. Klimop is echter vaak de meest voor de hand liggende keus omdat het overal groeit en ook nog eens als een tierelier. Een mooi verhaal over klimop las ik in de scriptie van kunsthistoricus Sofia Dupon over de geschiedenis van de Utrechtse plantsoenendienst van 1854 tot 1968. In het hoofdstuk over Jan Jacob Denier van der Gon, ‘plantsoenmeester‘ van 1893 tot 1921, schrijft ze dat hij het als zijn taak zag om de stad te verfraaien en te versieren met groen. Klimop was ‘een vast onderdeel van zijn ontwerpvocabulaire‘:
Eeuwenoude kapelmuur of in onbruik geraakt hoekje: de plantsoenmeester verborg ze graag achter klimplanten. De stadsmuur bij Zonnenburg verdween erachter, net als de muren van de werfkelders, de blinde muur tussen domkerk en academiegebouw, schuttingen, gemeentegebouwen, trampalen en meer. Het romantische parkbeeld van overwoekerde ruïnes en begroeide follies verspreidde zich onder leiding van Denier van der Gon door de gehele stad. En de fantasie dat zich achter de klimop wellicht een mysterieus middeleeuws verdedigingswerk bevond in plaats van een lelijk brandspuitengebouwtje droeg natuurlijk bij aan de gewenste romantische aanblik van de stad.
Een duidelijk geval van Go Away Green lijkt me, alleen dan wel een vorm die tegelijkertijd een bepaalde sfeer neerzet en voorbijgangers prikkelt tot fantaseren over wat er onder of achter het groen zit. Dat is bij Disney juist niet de bedoeling.
Ook in het zomernummer van het kunsttijdschrift See All This (nr. 30, 2023) staat een interessant stuk over plant(en)blindheid, geschreven door Giovanni Aloi, een filosoof gespecialiseerd in de rol van natuur in de kunst. Hij pleit ervoor om onszelf te trainen om planten weer werkelijk te ZIEN en daarmee onze band met de natuur te herstellen en bestaande structuren ter discussie te stellen. Dat werkelijk zien doet me dan weer denken aan mijn blog Geluk zit in een kleurenwaaier – maar die ging (heel simpel) over hoe fijn het is om oog te hebben voor details in de natuur. Want zo is het ook nog eens een keer: niet plantenblind, zeg maar plantenziend zijn, zorgt ervoor dat je je nooit verveelt. Want planten zijn (bijna) overal, als je er maar oog voor hebt.
Zeker niet al het groen is Go Away Green. Achter de charmante naam ‘chartreuse‘ bijvoorbeeld gaan vele tinten groen schuil, waaronder de niet te missen kleur van tennisballen, veiligheidsvesten en de werkkleding van de Vlinderhof. Lees mijn blog over chartreuse hier.
Ook het verhaal achter sapgroen is interessant, al zeg ik het zelf 🙂 Je leest het hier.
Sinds 2018 vind je aan de Singel in Utrecht, om de hoek bij de voormalige dienstwoning van Jan Jacob Denier van der Gon, het kunstwerk Vanishing Staircase (‘Verdwijnende trap‘) van Birthe Leemeijer. Het is een moderne folly: een trap met gekantelde treden (superonhandig om te beklimmen, weet ik uit ervaring), waartussen inheemse planten groeien die de trap op den duur in bezit gaan nemen en dus gaan laten verdwijnen. Ik vermoed dat dit Denier van der Gon wel zou hebben aangesproken…!
Regelmatig nieuwe verhalen over kleur, tuinen en planten in je mailbox?