In hartje Amsterdam kun je sinds kort de kleinste Oudolftuin ter wereld bezoeken. Je vindt hem aan de Groenburgwal, op de hoek met de Staalstraat. De zogeheten ‘Amsterdam Low Line‘ (een verwijzing naar de New York High Line, een van de beroemdste ontwerpprojecten van Oudolf) is de nieuwe permanente geveltuin van kunstgalerie, restaurant en verzamelplek van creatieve geesten @droog. Oudolf ontwierp hem op uitnodiging van de redactie van kunsttijdschrift See All This, die sinds kort ook in het het pand gevestigd is.
De Amsterdam Low Line is 16 meter lang en 75 centimeter breed. Het is een heuse Oudolftuin, niet qua afmetingen maar wel qua plantkeuze. Achillea, Geranium, Molinia, Sedum, Stipa, Vernonia – als je een beetje thuis bent in het palet van Oudolf is het een weerzien met oude bekenden. En een ontmoeting met een enkele nieuwe, in dit geval Gele zonnehoed (Rudbeckia ‘Prairie Glow‘), die daar op twee plekken goudbruin staat te stralen. Grappig: in zijn boek Droomplanten schrijft Oudolf niet al te positief over Rudbeckia; de planten zouden, op Rudbeckia maxima en Rudbeckia sumentosa ‘Henry Eilers‘ na, ‘grof‘ zijn en ‘niet-inspirerend blad‘ hebben. Kennelijk heeft ‘Prairie Glow‘ zich bij deze uitzonderingen gevoegd. Ik snap wel waarom.
Midden tussen al die Oudolfplanten ontdekte ik tot mijn verbazing een tomatenplant. Hij was flink uit de kluiten gewassen en er hingen zelfs heel wat tomaatjes aan, sommige bijna plukrijp. Binnen in de expositieruimte trof ik Anke Riesenkamp, een van de redactieleden van See All This. Ze vertelde dat de plant spontaan was opgekomen. Zij en haar collega‘s hadden hem laten staan omdat ze het grappig vonden en omdat hij de andere planten niet hinderde. Ze hadden er al de nodige tomaatjes van geoogst.
Op zich is het niet verrassend dat in een warme, natte zomer in de binnenstad van Amsterdam, waar het nodige aan eten wordt geconsumeerd en weggegooid, spontaan een tomatenplant groeit. Tomaten zijn superkiemkrachtig; bij mij thuis groeide er ooit een uit het doucheputje. Interessanter vond ik de keuze om hem niet uit te trekken.
Iedere tuinier kent het. Er duikt iets op in je tuin dat je niet zelf hebt geplant of gezaaid, of iets wat je wel hebt geplant of gezaaid doet iets anders dan wat jij wilt. Hoe ga je daar mee om? In mijn eigen semi-wilde tuin liet ik tot voor kort bijna alles staan – geen aanrader. In de Vlinderhof hebben we met elkaar afgesproken dat het ontwerp van Oudolf leidend is. Nu is dat op papier heel helder maar in de praktijk zijn de dingen natuurlijk niet zo zwart-wit. Mensen én planten gedragen zich nooit helemaal volgens het boekje.
Sommige planten claimen bijvoorbeeld meer ruimte dan Oudolf ze heeft toebedeeld, andere vallen juist weg, en nog andere gaan aan de wandel. Een beruchte uitzaaier in de Vlinderhof is Koninginnekruid (Eupatorium). Op sommige plekken is meteen duidelijk dat hij daar niet thuishoort maar soms valt het niet eens op dat Oudolf het niet zo heeft bedacht.
Astranta major ‘Claret‘, een cultivar van Zeeuws knoopje, blijft dan weer wel aardig op zijn plaats maar de zaailingen zijn niet-soortecht. Dat betekent dat een eigenschap die er door het kweken in is gebracht, in dit geval de dieproze kleur, niet sterk genoeg is om behouden te blijven in de nakomelingen. Die gaan steeds meer lijken op de oorspronkelijke, wilde soort, die wit-roze bloemen heeft. Ook mooi, maar niet de bedoeling. Ik stel me zo voor dat we ze op een gegeven moment verwijderen en toch weer donkerroze exemplaren planten, zelfs al weten we dat die ook weer verdwijnen.
Verder komt er ook in de Vlinderhof natuurlijk van alles aanwaaien. Vaak is het zonder meer onkruid (een term waarmee je in sommige kringen tegenwoordig trouwens op moet passen – zie mijn blog Onkruidhelden). Maar soms is het iets moois of waardevols of zelfs iets Oudolf-achtigs en voelt het als een onverwacht cadeautje. Zo groeit er op een bepaalde plek in de Vlinderhof ieder voorjaar een Rietorchis (Dactylorhiza praetermissa). Die laten we staan omdat hij tamelijk zeldzaam is, zich niet erg uitbreidt en ook niet dominant aanwezig is. Dat gold niet voor de bloeiende Zwarte toorts (Verbascum nigrum) die een collega na zijn vakantie aantrof in het plantenvak dat hij beheert. Een prachtige plant maar gigantisch. Voor ik een foto kon nemen lag hij dan ook op de composthoop.
Een andere collega gebruikt juist de geestige term ‘gedoogplant‘ voor de IJzerhard (Verbena bonariensis) in haar plantenvak. Verbena zit in het repertoire van Oudolf en zijn luchtige bloeiwijze past perfect bij de andere beplanting. Toch graven we de plantjes iedere nazomer op om ze te verkopen op onze jaarlijkse plantjesmarkt, want tja, hoe fotogeniek ze ook zijn, ze passen niet in het ontwerp. Tegen die tijd hebben ze zich trouwens al lang en breed uitgezaaid dus het jaar daarna is het weer hetzelfde liedje.
De tomaatjes van Oudolf passen bij het binnenstedelijke, licht anarchistische sfeertje daar tussen de Wallen en het Waterlooplein. En net als de mensen van See All This vind ik ze hartstikke leuk, een cadeautje waarvan je ook nog eens kunt eten – ik zelf laat alle aanwaaiers dus liefst ook staan.
Maar als ik advocaat van de duivel wil spelen zeg ik: door deze (grote!) tomatenplant te gedogen schilder je in feite een extra schutter bij de compagnie van kapitein Frans Banninck Cocq. Ofwel, je grijpt in in een kunstwerk. Begeef je je hiermee niet op een hellend vlak? Tegelijkertijd moet je bij tuinkunst wel blijven ingrijpen, anders nemen het onkruid en de Eupatoriums van deze wereld het over. Tuinieren is altijd vechten tegen de natuur zoals die zich spontaan ontwikkelt. Zoals Oudolf het zelf verwoordt in een achtergrondartikel over de Low Line in het Parool: ‘Een tuin is geen schilderij, maar een dynamisch proces.’ Wat dat betreft zijn we bij de Vlinderhof, waar we dus vasthouden aan het oorspronkelijke ontwerp, in feite rechter in de leer dan de meester zelf en ja, dat kost heel veel tijd en energie. Ik kan me heel goed voorstellen dat beheerders van andere Oudolftuinen andere keuzes maken, niet alleen uit praktische maar ook uit artistieke overwegingen. Of gewoon omdat ze zo’n gedoogplant mooi of leuk of nuttig vinden.
Het goede nieuws is dat de tomatenplant eenjarig is en dat hij daar in Amsterdam straks gewoon verdwijnt straks, als we beetje een fatsoenlijke winter krijgen tenminste. Het slechte nieuws is dat tomaten zich dus makkelijk uitzaaien – tenzij de mensen van See All This ze allemaal opeten natuurlijk.
Met dank aan Jessie Straathof voor het meedenken over Astrantia major Roma en aan Anke Riesenkamp voor het leuke gesprek over (o.a.) de tomaatjes.
De opening van de Amsterdam Low Line is onderdeel van ‘de zomer van Piet Oudolf‘ van See All That, met o.a. het themanummer Paradise Found (zeer de moeite waard!) een gelijknamige tentoonstelling en evementen.
Bij @droog hebben ze ook een geweldige binnentuin, de zogeheten Fairytale Garden, ontworpen door het Franse landschapsontwerpduo Claude Pasquer en Corinne Détroyat, bekend om hun gebruik van sprookjesachtige follies. De Teletubbiestuin, zoals hij vlak na de aanleg in 2015 nogal eens werd genoemd, is nu uitgegroeid tot een excentrieke maar goed gecultiveerde jungle waar je heerlijk koffie kunt drinken en lunchen.
Regelmatig nieuwe verhalen over kleur, tuinen en planten in je mailbox?